Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • naakt·za·di·ge
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord naaktzadige naaktzadigen
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

de naaktzadigev / m

  1. (plantkunde) plant met onbedekte zaadknoppen, zodat stuifmeel door de kiemopening naar binnen kan; benaming voor planten uit de (infra-)klasse Gymnospermae  
     De lariks is een naaldboom en dus een naaktzadige. Dat wil zeggen dat de zaadknoppen, de toekomstige zaden, niet in een vruchtbeginsel zitten opgesloten.[1]

Bijvoeglijk naamwoord

naaktzadige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van naaktzadig
     De Afrikaanse baobab (Adansonia digitata), ook wel apenbroodboom, is een van de negen baobabsoorten ter wereld. De boom groeit op de savanne in het midden en zuiden van Afrika en kan een houtvolume tot 500 kubieke meter bereiken. Nog niet zo groot als bijvoorbeeld sequoia’s of Nieuw-Zeelandse kauri’s, maar dat zijn allemaal naaktzadige bomen.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Henk van Halm
    De surprise van de lariks in: Trouw  , jrg. 47 nr. 13614 (4 maart 1989), Organisatie Trouw, Meppel, p. 43 kol. 2
  2.   Weblink bron
    Gemma Venhuizen
    “De vreemde dood van oude baobabs” (12 juni 2018) op nrc.nl