na-apen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van na-apen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | na-apen | na te apen | ||||||||
toekomend | zullen na-apen na zullen apen |
te zullen na-apen na te zullen apen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben nageaapt | te hebben nageaapt | ||||||||
toekomend | nageaapt zullen hebben | nageaapt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
na-apend | nageaapt | ev. aap na |
mv. verouderd aapt na |
ape na (bijzin) na-ape | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aap na | aapt na | aapt na | aapt na | aapt na | apen na | apen na | apen na | |||
verleden (o.v.t.) | aapte na | aapte na | aapte na | aapte na | aapte na | aapten na | aapten na | aapten na | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal na-apen | zult/zal na-apen | zult/zal na-apen | zult na-apen | zal na-apen | zullen na-apen | zullen na-apen | zullen na-apen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou na-apen | zou na-apen | zou(dt) na-apen | zoudt na-apen | zou na-apen | zouden na-apen | zouden na-apen | zouden na-apen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | na-aap | na-aapt | na-aapt | na-aapt | na-aapt | na-apen | na-apen | na-apen | |||
verleden (o.v.t.) | na-aapte | na-aapte | na-aapte | na-aapte | na-aapte | na-aapten | na-aapten | na-aapten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal na-apen na zal apen |
zult/zal na-apen na zult/zal apen |
zult/zal na-apen na zult/zal apen |
zult na-apen na zult apen |
zal na-apen na zal apen |
zullen na-apen na zullen apen |
zullen na-apen na zullen apen |
zullen na-apen na zullen apen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou na-apen na zou apen |
zou na-apen na zou apen |
zou(dt) na-apen na zou(dt) apen |
zoudt na-apen na zoudt apen |
zou na-apen na zou apen |
zouden na-apen na zouden apen |
zouden na-apen na zouden apen |
zouden na-apen na zouden apen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb nageaapt | hebt nageaapt | hebt/heeft nageaapt | hebt nageaapt | heeft nageaapt | hebben nageaapt | hebben nageaapt | hebben nageaapt | |||
verleden (v.v.t.) | had nageaapt | had nageaapt | had nageaapt | hadt nageaapt | had nageaapt | hadden nageaapt | hadden nageaapt | hadden nageaapt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal nageaapt hebben | zal/zult nageaapt hebben | zult/zal nageaapt hebben | zult nageaapt hebben | zal nageaapt hebben | zullen nageaapt hebben | zullen nageaapt hebben | zullen nageaapt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou nageaapt hebben | zou nageaapt hebben | zou/zoudt nageaapt hebben | zoudt nageaapt hebben | zou nageaapt hebben | zouden nageaapt hebben | zouden nageaapt hebben | zouden nageaapt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm nageaapt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt nageaapt | er is nageaapt | |||||||||
verleden | er werd nageaapt | er was nageaapt | |||||||||
toekomend | er zal nageaapt worden | er zal nageaapt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou nageaapt worden | er zou nageaapt zijn | |||||||||
lijdende vorm nageaapt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | nageaapt worden | nageaapt te worden | ||||||||
toekomend | nageaapt zullen worden | nageaapt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | nageaapt zijn | nageaapt te zijn | ||||||||
toekomend | nageaapt zullen zijn | nageaapt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word nageaapt | wordt nageaapt | wordt nageaapt | wordt nageaapt | wordt nageaapt | worden nageaapt | worden nageaapt | worden nageaapt | |||
verleden (o.v.t.) | werd nageaapt | werd nageaapt | werd nageaapt | werdt nageaapt | werd nageaapt | werden nageaapt | werden nageaapt | werden nageaapt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal nageaapt worden | zult nageaapt worden | zult nageaapt worden | zult nageaapt worden | zal nageaapt worden | zullen nageaapt worden | zullen nageaapt worden | zullen nageaapt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nageaapt worden | zou nageaapt worden | zou/zoudt nageaapt worden | zoudt nageaapt worden | zou nageaapt worden | zouden nageaapt worden | zouden nageaapt worden | zouden nageaapt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben nageaapt | bent nageaapt | bent/is nageaapt | zijt nageaapt | is nageaapt | zijn nageaapt | zijn nageaapt | zijn nageaapt | |||
verleden (v.v.t.) | was nageaapt | was nageaapt | was nageaapt | waart nageaapt | was nageaapt | waren nageaapt | waren nageaapt | waren nageaapt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal nageaapt zijn | zult nageaapt zijn | zult nageaapt zijn | zult nageaapt zijn | zal nageaapt zijn | zullen nageaapt zijn | zullen nageaapt zijn | zullen nageaapt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou nageaapt zijn | zou nageaapt zijn | zou/zoudt nageaapt zijn | zoudt nageaapt zijn | zou nageaapt zijn | zouden nageaapt zijn | zouden nageaapt zijn | zouden nageaapt zijn |