• my·ri·a·de
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘telwoord: tienduizendtal’ voor het eerst aangetroffen in 1825 [1]
  • uit het Grieks 100 x 100 [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord myriade myriaden
verkleinwoord

de myriadev [3]

  1. een grote groep mensen, een ontelbare menigte
    • Vandaag zie ik mezelf allang niet meer als katholiek, maar ik ben wel gelovig. De oproep van Christus om met armen te delen wat je hebt, is blijven hangen. Daar is niets mystieks aan, het is een menselijke boodschap, zelfs links eigenlijk. Ik ben een humanist. Ik geloof nog in het menselijk vermogen om de ander de hand te reiken. Dat blijft het fundament. Als dat verdwijnt, hebben we geen toekomst meer. Alleen een myriade van petieterige individualisten.’ [4] 
  2. een groot aantal
    • ’ Het is moeilijk om te overdrijven hoe onderschikt de positie van vrouwen is in Saoedi-Arabië. Zowel in het dagelijkse leven als in de myriade wetten die van toepassing zijn op alles aspecten van de maatschappij is de vrouw onmachtig. Vrouwen mogen bijvoorbeeld geen auto rijden, hoewel er geruchten gaan dat daarin dit jaar nog verandering zal komen. Het klinkt absurd maar het betekent vaak dat een vrouw geheel afhankelijk is van de goede wil van de mannen in haar familie om haar ergens naar toe te brengen, van afspraken bij de dokter tot werk. De rijkere families hebben chauffeurs die de vrouw ter dienst staan maar lang niet iedereen heeft die luxe. [5] 
42 % van de Nederlanders;
49 % van de Vlamingen.[6]