• mo·tard
enkelvoud meervoud
naamwoord motard motards
verkleinwoord - -

de motardm

  1. (verkeer) bestuurder van een motorfiets
    • Het gebrom werd luider, en de stofwolk onthulde een motard op een oude, zwartgelakte Harley Davidson. Hij parkeerde voor het terras, zette zijn helm af en kwam schuchter op hen toe: een oudere man in een zwart leren pak - rimpels, rossig haar, lichtblauwe ogen. [2]
  2. (sport) (wielrennen, marathon, schaatsen) motorrijder die een wedstrijd begeleidt of mensen vervoert die van een wedstrijd een direct verslag voor de media maken
    • Met meer dan honderd kilometer per uur een berg afsuizen doet Vos op een speciale motor, bestuurd door zijn vaste motard, de Belg Willy 'B' Wauthlé. "(…) Je houdt je kuiten stijf tegen de koffers en zo blijf je in balans. En zo kun je ook je honderd kilo zware lijf omhoogtillen om staand over de rug van de rijder te fotograferen. Vroeger ging ik ook wel omgedraaid zitten, maar dat mag niet meer." [3]
19 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[4]


  • Afgeleid van moto met het achtervoegsel -ard.
  enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
mannelijk   motard     le motard     motards     les motards  
vrouwelijk   motarde     la motarde     motardes     les motardes  

motard m

  1. motorrijder van het leger of de gendarmerie motoragent [1]
    «Le caricaturiste Plantu a reçu un courrier où Nicolas Sarkozy se plaignait des mouches dessinées au-dessus de sa tête, c'est un motard du ministère de l'Intérieur qui a livré la lettre.[2]»
    De karikaturist Plantu heeft een brief gekregen waarin Nicolas Sarkozy klaagde over de vliegen die boven zijn hoofd getekend waren, en een motorrijder van het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft de brief afgeleverd.
  2. (uitgebreid) motorrijder, motorfanaat [1]
    «Les "Motards en colère" ont manifesté toute la matinée.»
    De "Woedende motorrijders" hebben heel de ochtend betoogd.