marathon
- ma·ra·thon
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hardloopwedstrijd over lange afstand’ voor het eerst aangetroffen in 1900 [1]
- van het Griekse plaatsje [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | marathon | marathons |
verkleinwoord | marathonnetje | marathonnetjes |
de marathon m
- (sport) een hardloopwedstrijd over 42,195 kilometer lengte
- Hij heeft de marathon gewonnen.
- ▸ Na South Lake Tahoe ging de knop om en liep ik direct vier dagen achter elkaar een marathon van 42 kilometer per dag.[3]
- overdrachtelijk iets dat bijzonder lang volgehouden wordt
- Dat overleg zal wel weer een marathon tot in de kleine uurtjes gaan worden.
- marathondebat, marathoninterview, marathonloop, marathonloper, marathonrijder, marathonschaatser, marathontoerisme, marathonvergadering
- Het woord marathon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "marathon" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "marathon" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ marathon op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be