• mo·no·cul·tuur
enkelvoud meervoud
naamwoord monocultuur monoculturen
verkleinwoord - -

de monocultuurv

  1. (landbouw) landbouw met één gespecialiseerd gewas
    • Op bananenplantages wordt vaak gewerkt met monoculturen. 
  2. (sociologie) eenzijdige samenstelling van mensen, producten of diensten binnen een samenleving
    • Vele dictatoriale regimes maken gebruik van een monocultuur op het vlak van bepaalde diensten.