• mof
[A],[B], [C] enkelvoud meervoud
naamwoord mof moffen
verkleinwoord mofje mofjes

[A] de mofm

  1. (scheldwoord) Duitser, met name veel gebruikt om te verwijzen naar de Duitse bezetter ten tijde van de Tweede Wereldoorlog
    • Hij geloofde ze net zomin als de propaganda aan het begin, toen bijvoorbeeld werd beweerd dat de kogels van de moffen zo zacht waren dat ze onder daverend gelach van de Franse regimenten als beurse peren op hun uniform te pletter sloegen. [9] 

[B] de mofv / m

  1. (kleding) met bont gevoerde koker om de handen warm te houden
    • Een mof om je handen in te steken. 
     Straks ga ik uit met een arreslee, vandaar mijn laarzen en de bonten mof in mijn schoot, maar nu poseer ik even voor de vriend van mijn broer, een fotograaf, hij wil met me trouwen, staat hier om de haverklap, ik weet zelfs niet hoe hij heet of waar hij woont.[10]
  2. (kleding) (historisch) losse, wollen mouw, gebruikt als armbekleding
     De meisjeskleding bestaat uit een japon van half zwart, half rood laken met korte mouwen, binnenshuis aangevuld met zwarte of witte gebreide moffen, een mutsje en een wit linnen omslagdoek (voor oudere meisjes) of een grote witte boezelaar (voor de kleintjes).[11]
  3. (techniek) koker om twee buizen in hun lengterichting op elkaar aan te sluiten
     Bij een houtskelet wordt de luchtdichtheid meestal gerealiseerd door middel van OSB-platen. Loodrecht op de doorboringen zal ze, net zoals voor de wanden in metselwerk, kunnen worden gerealiseerd door tijdens de plaatsing van de leidingen een soepele mof te plaatsen.[12]
  4. (techniek) verwijd uiteinde van een buis waarin een aansluitende buis past
    • De mof van een buis. 
  • [3], [4] sok [3]

[C] de mofm

  1. (bouwkunde) soort grote metselsteen
     De woning is gebouwd van oude Brugse moffen en gedekt met Romaanse pannen, vloeren, muren en dakisolatie, dubbele beglazing rondom, meranti kozijnen en deuren.[13]
  • mop (meer algemeen gangbare uitspraakvariant)
  • De uitspraakvariant "mof" komt met name in Vlaanderen en Zuid-Nederland voor. [14]
98 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[15]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Middelnederlandsch Woordenboek
  3. mof op website: Etymologiebank.nl
  4. 4,0 4,1 "mof" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  5. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  6. Middelnederlandsch Woordenboek
  7. mof op website: Etymologiebank.nl
  8. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  9. Lemaitre, Pierre
    Tot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 11
  10.   Weblink bron In mijn hoofd in: Dietsche Warande en Belfort. (juni 1993), Uitgeverij Peeters, Leuven, p. 360
  11.   Weblink bron
    K.P.C. de Leeuw
    “Kleding in Nederland 1813-1920.”, proefschrift (1991), Katholieke Universiteit Brabant, Tilburg, ISBN 9090042482, p. 88
  12.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Voorziening : Luchtdichtheid van technische voorzieningen” (11 december 2017) op gidsduurzamegebouwen.brussels
  13.   Weblink bron
    Bij de Vaate
    advertentie in: Zierikzeesche Nieuwsbode  , jrg. 151 nr. 25713 (27 januari 1995), p. 8 kol. 1
  14. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  15.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be