misvormen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van misvormen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | misvormen | te misvormen | ||||||||
toekomend | zullen misvormen | te zullen misvormen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben misvormd | te hebben misvormd | ||||||||
toekomend | misvormd zullen hebben | misvormd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
misvormend | misvormd | ev. misvorm |
mv. verouderd misvormt |
misvorme | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | misvorm | misvormt | misvormt | misvormt | misvormt | misvormen | misvormen | misvormen | |||
verleden (o.v.t.) | misvormde | misvormde | misvormde | misvormde | misvormde | misvormden | misvormden | misvormden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal misvormen | zult/zal misvormen | zult/zal misvormen | zult misvormen | zal misvormen | zullen misvormen | zullen misvormen | zullen misvormen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou misvormen | zou misvormen | zou(dt) misvormen | zoudt misvormen | zou misvormen | zouden misvormen | zouden misvormen | zouden misvormen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb misvormd | hebt misvormd | hebt/heeft misvormd | hebt misvormd | heeft misvormd | hebben misvormd | hebben misvormd | hebben misvormd | |||
verleden (v.v.t.) | had misvormd | had misvormd | had misvormd | hadt misvormd | had misvormd | hadden misvormd | hadden misvormd | hadden misvormd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal misvormd hebben | zal/zult misvormd hebben | zult/zal misvormd hebben | zult misvormd hebben | zal misvormd hebben | zullen misvormd hebben | zullen misvormd hebben | zullen misvormd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou misvormd hebben | zou misvormd hebben | zou/zoudt misvormd hebben | zoudt misvormd hebben | zou misvormd hebben | zouden misvormd hebben | zouden misvormd hebben | zouden misvormd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm misvormd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt misvormd | er is misvormd | |||||||||
verleden | er werd misvormd | er was misvormd | |||||||||
toekomend | er zal misvormd worden | er zal misvormd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou misvormd worden | er zou misvormd zijn | |||||||||
lijdende vorm misvormd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | misvormd worden | misvormd te worden | ||||||||
toekomend | misvormd zullen worden | misvormd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | misvormd zijn | misvormd te zijn | ||||||||
toekomend | misvormd zullen zijn | misvormd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word misvormd | wordt misvormd | wordt misvormd | wordt misvormd | wordt misvormd | worden misvormd | worden misvormd | worden misvormd | |||
verleden (o.v.t.) | werd misvormd | werd misvormd | werd misvormd | werdt misvormd | werd misvormd | werden misvormd | werden misvormd | werden misvormd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal misvormd worden | zult misvormd worden | zult misvormd worden | zult misvormd worden | zal misvormd worden | zullen misvormd worden | zullen misvormd worden | zullen misvormd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou misvormd worden | zou misvormd worden | zou/zoudt misvormd worden | zoudt misvormd worden | zou misvormd worden | zouden misvormd worden | zouden misvormd worden | zouden misvormd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben misvormd | bent misvormd | bent/is misvormd | zijt misvormd | is misvormd | zijn misvormd | zijn misvormd | zijn misvormd | |||
verleden (v.v.t.) | was misvormd | was misvormd | was misvormd | waart misvormd | was misvormd | waren misvormd | waren misvormd | waren misvormd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal misvormd zijn | zult misvormd zijn | zult misvormd zijn | zult misvormd zijn | zal misvormd zijn | zullen misvormd zijn | zullen misvormd zijn | zullen misvormd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou misvormd zijn | zou misvormd zijn | zou/zoudt misvormd zijn | zoudt misvormd zijn | zou misvormd zijn | zouden misvormd zijn | zouden misvormd zijn | zouden misvormd zijn |