misvallen/vervoeging

Nederlands

misvállen: slecht bekomen

vervoeging van de bedrijvende vorm van misvallen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		misvallen			te misvallen
	toekomend		zullen misvallen			te zullen misvallen
voltooid	tegenwoordig		zijn misvallen			te zijn misvallen
	toekomend		misvallen zullen zijn			misvallen te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	misvallend		misvallen			ev. misval	mv. verouderd misvalt	misvalle
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	misval	misvalt	misvalt	misvalt	misvalt	misvallen	misvallen	misvallen
verleden (o.v.t.)	misviel	misviel	misviel	misviel	misviel	misvielen	misvielen	misvielen
toekomend (o.t.t.t.)	zal misvallen	zult/zal misvallen	zult/zal misvallen	zult misvallen	zal misvallen	zullen misvallen	zullen misvallen	zullen misvallen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou misvallen	zou misvallen	zou(dt) misvallen	zoudt misvallen	zou misvallen	zouden misvallen	zouden misvallen	zouden misvallen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben misvallen	bent misvallen	bent/is misvallen	zijt misvallen	is misvallen	zijn misvallen	zijn misvallen	zijn misvallen
verleden (v.v.t.)	was misvallen	was misvallen	was misvallen	waart misvallen	was misvallen	waren misvallen	waren misvallen	waren misvallen
toekomend (v.t.t.t.)	zal misvallen zijn	zal/zult misvallen zijn	zult/zal misvallen zijn	zult misvallen zijn	zal misvallen zijn	zullen misvallen zijn	zullen misvallen zijn	zullen misvallen zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou misvallen zijn	zou misvallen zijn	zou/zoudt misvallen zijn	zoudt misvallen zijn	zou misvallen zijn	zouden misvallen zijn	zouden misvallen zijn	zouden misvallen zijn

mísvallen: tegenlopen

vervoeging van de bedrijvende vorm van misvallen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		misvallen			mis te vallen
	toekomend		zullen misvallen mis zullen vallen			te zullen misvallen mis te zullen vallen
voltooid	tegenwoordig		zijn misgevallen			te zijn misgevallen
	toekomend		misgevallen zullen zijn			misgevallen te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	misvallend		misgevallen			ev. val mis	mv. verouderd valt mis	valle mis (bijzin) misvalle
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	val mis	valt mis	valt mis	valt mis	valt mis	vallen mis	vallen mis	vallen mis
verleden (o.v.t.)	viel mis	viel mis	viel mis	viel mis	viel mis	vielen mis	vielen mis	vielen mis
toekomend (o.t.t.t.)	zal misvallen	zult/zal misvallen	zult/zal misvallen	zult misvallen	zal misvallen	zullen misvallen	zullen misvallen	zullen misvallen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou misvallen	zou misvallen	zou(dt) misvallen	zoudt misvallen	zou misvallen	zouden misvallen	zouden misvallen	zouden misvallen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	misval	misvalt	misvalt	misvalt	misvalt	misvallen	misvallen	misvallen
verleden (o.v.t.)	misviel	misviel	misviel	misviel	misviel	misvielen	misvielen	misvielen
toekomend (o.t.t.t.)	zal misvallen mis zal vallen	zult/zal misvallen mis zult/zal vallen	zult/zal misvallen mis zult/zal vallen	zult misvallen mis zult vallen	zal misvallen mis zal vallen	zullen misvallen mis zullen vallen	zullen misvallen mis zullen vallen	zullen misvallen mis zullen vallen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou misvallen mis zou vallen	zou misvallen mis zou vallen	zou(dt) misvallen mis zou(dt) vallen	zoudt misvallen mis zoudt vallen	zou misvallen mis zou vallen	zouden misvallen mis zouden vallen	zouden misvallen mis zouden vallen	zouden misvallen mis zouden vallen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben misgevallen	bent misgevallen	bent/is misgevallen	zijt misgevallen	is misgevallen	zijn misgevallen	zijn misgevallen	zijn misgevallen
verleden (v.v.t.)	was misgevallen	was misgevallen	was misgevallen	waart misgevallen	was misgevallen	waren misgevallen	waren misgevallen	waren misgevallen
toekomend (v.t.t.t.)	zal misgevallen zijn	zal/zult misgevallen zijn	zult/zal misgevallen zijn	zult misgevallen zijn	zal misgevallen zijn	zullen misgevallen zijn	zullen misgevallen zijn	zullen misgevallen zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou misgevallen zijn	zou misgevallen zijn	zou/zoudt misgevallen zijn	zoudt misgevallen zijn	zou misgevallen zijn	zouden misgevallen zijn	zouden misgevallen zijn	zouden misgevallen zijn