mistasten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van mistasten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		mistasten			mis te tasten
	toekomend		zullen mistasten mis zullen tasten			te zullen mistasten mis te zullen tasten
voltooid	tegenwoordig		hebben misgetast			te hebben misgetast
	toekomend		misgetast zullen hebben			misgetast te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	mistastend		misgetast			ev. tast mis	mv. verouderd tast mis	taste mis (bijzin) mistaste
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	tast mis	tast mis	tast mis	tast mis	tast mis	tasten mis	tasten mis	tasten mis
verleden (o.v.t.)	tastte mis	tastte mis	tastte mis	tastte mis	tastte mis	tastten mis	tastten mis	tastten mis
toekomend (o.t.t.t.)	zal mistasten	zult/zal mistasten	zult/zal mistasten	zult mistasten	zal mistasten	zullen mistasten	zullen mistasten	zullen mistasten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou mistasten	zou mistasten	zou(dt) mistasten	zoudt mistasten	zou mistasten	zouden mistasten	zouden mistasten	zouden mistasten
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	mistast	mistast	mistast	mistast	mistast	mistasten	mistasten	mistasten
verleden (o.v.t.)	mistastte	mistastte	mistastte	mistastte	mistastte	mistastten	mistastten	mistastten
toekomend (o.t.t.t.)	zal mistasten mis zal tasten	zult/zal mistasten mis zult/zal tasten	zult/zal mistasten mis zult/zal tasten	zult mistasten mis zult tasten	zal mistasten mis zal tasten	zullen mistasten mis zullen tasten	zullen mistasten mis zullen tasten	zullen mistasten mis zullen tasten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou mistasten mis zou tasten	zou mistasten mis zou tasten	zou(dt) mistasten mis zou(dt) tasten	zoudt mistasten mis zoudt tasten	zou mistasten mis zou tasten	zouden mistasten mis zouden tasten	zouden mistasten mis zouden tasten	zouden mistasten mis zouden tasten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb misgetast	hebt misgetast	hebt/heeft misgetast	hebt misgetast	heeft misgetast	hebben misgetast	hebben misgetast	hebben misgetast
verleden (v.v.t.)	had misgetast	had misgetast	had misgetast	hadt misgetast	had misgetast	hadden misgetast	hadden misgetast	hadden misgetast
toekomend (v.t.t.t.)	zal misgetast hebben	zal/zult misgetast hebben	zult/zal misgetast hebben	zult misgetast hebben	zal misgetast hebben	zullen misgetast hebben	zullen misgetast hebben	zullen misgetast hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou misgetast hebben	zou misgetast hebben	zou/zoudt misgetast hebben	zoudt misgetast hebben	zou misgetast hebben	zouden misgetast hebben	zouden misgetast hebben	zouden misgetast hebben