• mij·zelf

mijzelf

  1. eerste persoon enkelvoud, versterkte vorm van mij
    • Dat raakte mijzelf niet. 
  enkelvoud meervoud
verplicht keuze verplicht keuze
1e persoon mij
me
mijzelf
mezelf
onsonszelf
2e persoon
(informeel)
jejezelfjejezelf
2e persoon
(formeel)
zichzichzelfzichzichzelf
2e persoon
(regionaal)
uuzelfuuzelf
3e persoon
zichzichzelfzichzichzelf

mijzelf

  1. eerste persoon enkelvoud, versterkte vorm van mij
    • Ik heb mijzelf eens flink verwend. 
     Een frisse rivier helemaal voor mijzelf, met als klap op de vuurpijl ook een aparte heetwaterbron.[1]
  • Deze vorm kan alleen gebruikt worden als de reflexiviteit optioneel is, dat wil zeggen dat het werkwoord zowel wederkerend als niet-wederkerend gebruikt kan worden.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be