• mid·del·ma·tig
[1] stellend
onverbogen middelmatig
verbogen middelmatige
[2] stellend vergrotend overtreffend
onverbogen middelmatig middelmatiger middelmatigst
verbogen middelmatige middelmatigere middelmatigste
partitief middelmatigs middelmatigers -

middelmatig

  1. zich rond het gemiddelde bevinden
    • Dat is een boom van middelmatige hoogte. 
  2. niet in positieve zin opvallen
    • De behaalde resultaten waren niet meer dan middelmatig. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]