menstrueren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van menstrueren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | menstrueren | te menstrueren | ||||||
toekomend | zullen menstrueren | te zullen menstrueren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gemenstrueerd | te hebben gemenstrueerd | ||||||
toekomend | gemenstrueerd zullen hebben | gemenstrueerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
menstruerend | gemenstrueerd | ev. menstrueer |
mv. verouderd menstrueert |
menstruere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | menstrueer | menstrueert | menstrueert | menstrueert | menstrueert | menstrueren | menstrueren | menstrueren | |
verleden (o.v.t.) | menstrueerde | menstrueerde | menstrueerde | menstrueerde | menstrueerde | menstrueerden | menstrueerden | menstrueerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal menstrueren | zult/zal menstrueren | zult/zal menstrueren | zult menstrueren | zal menstrueren | zullen menstrueren | zullen menstrueren | zullen menstrueren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou menstrueren | zou menstrueren | zou(dt) menstrueren | zoudt menstrueren | zou menstrueren | zouden menstrueren | zouden menstrueren | zouden menstrueren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gemenstrueerd | hebt gemenstrueerd | hebt/heeft gemenstrueerd | hebt gemenstrueerd | heeft gemenstrueerd | hebben gemenstrueerd | hebben gemenstrueerd | hebben gemenstrueerd | |
verleden (v.v.t.) | had gemenstrueerd | had gemenstrueerd | had gemenstrueerd | hadt gemenstrueerd | had gemenstrueerd | hadden gemenstrueerd | hadden gemenstrueerd | hadden gemenstrueerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gemenstrueerd hebben | zal/zult gemenstrueerd hebben | zult/zal gemenstrueerd hebben | zult gemenstrueerd hebben | zal gemenstrueerd hebben | zullen gemenstrueerd hebben | zullen gemenstrueerd hebben | zullen gemenstrueerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gemenstrueerd hebben | zou gemenstrueerd hebben | zou/zoudt gemenstrueerd hebben | zoudt gemenstrueerd hebben | zou gemenstrueerd hebben | zouden gemenstrueerd hebben | zouden gemenstrueerd hebben | zouden gemenstrueerd hebben |