menstrueren
- Geluid: menstrueren (hulp, bestand)
- men·stru·e·ren
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘menstruatie hebben’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
menstrueren |
menstrueerde |
gemenstrueerd |
zwak -d | volledig |
menstrueren [3]
- inergatief (fysiologie) (maandelijks) ongesteld zijn van vrouwen
- Het woord menstrueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "menstrueren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "menstrueren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ menstrueren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be