meevoelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van meevoelen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | meevoelen | mee te voelen | ||||||
toekomend | zullen meevoelen mee zullen voelen |
te zullen meevoelen mee te zullen voelen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben meegevoeld | te hebben meegevoeld | ||||||
toekomend | meegevoeld zullen hebben | meegevoeld te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
meevoelend | meegevoeld | ev. voel mee |
mv. verouderd voelt mee |
voele mee (bijzin) meevoele | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | voel mee | voelt mee | voelt mee | voelt mee | voelt mee | voelen mee | voelen mee | voelen mee | |
verleden (o.v.t.) | voelde mee | voelde mee | voelde mee | voelde mee | voelde mee | voelden mee | voelden mee | voelden mee | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meevoelen | zult/zal meevoelen | zult/zal meevoelen | zult meevoelen | zal meevoelen | zullen meevoelen | zullen meevoelen | zullen meevoelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meevoelen | zou meevoelen | zou(dt) meevoelen | zoudt meevoelen | zou meevoelen | zouden meevoelen | zouden meevoelen | zouden meevoelen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | meevoel | meevoelt | meevoelt | meevoelt | meevoelt | meevoelen | meevoelen | meevoelen | |
verleden (o.v.t.) | meevoelde | meevoelde | meevoelde | meevoelde | meevoelde | meevoelden | meevoelden | meevoelden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meevoelen mee zal voelen |
zult/zal meevoelen mee zult/zal voelen |
zult/zal meevoelen mee zult/zal voelen |
zult meevoelen mee zult voelen |
zal meevoelen mee zal voelen |
zullen meevoelen mee zullen voelen |
zullen meevoelen mee zullen voelen |
zullen meevoelen mee zullen voelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meevoelen mee zou voelen |
zou meevoelen mee zou voelen |
zou(dt) meevoelen mee zou(dt) voelen |
zoudt meevoelen mee zoudt voelen |
zou meevoelen mee zou voelen |
zouden meevoelen mee zouden voelen |
zouden meevoelen mee zouden voelen |
zouden meevoelen mee zouden voelen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb meegevoeld | hebt meegevoeld | hebt/heeft meegevoeld | hebt meegevoeld | heeft meegevoeld | hebben meegevoeld | hebben meegevoeld | hebben meegevoeld | |
verleden (v.v.t.) | had meegevoeld | had meegevoeld | had meegevoeld | hadt meegevoeld | had meegevoeld | hadden meegevoeld | hadden meegevoeld | hadden meegevoeld | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal meegevoeld hebben | zal/zult meegevoeld hebben | zult/zal meegevoeld hebben | zult meegevoeld hebben | zal meegevoeld hebben | zullen meegevoeld hebben | zullen meegevoeld hebben | zullen meegevoeld hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou meegevoeld hebben | zou meegevoeld hebben | zou/zoudt meegevoeld hebben | zoudt meegevoeld hebben | zou meegevoeld hebben | zouden meegevoeld hebben | zouden meegevoeld hebben | zouden meegevoeld hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm meegevoeld worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt meegevoeld | er is meegevoeld | |||||||
verleden | er werd meegevoeld | er was meegevoeld | |||||||
toekomend | er zal meegevoeld worden | er zal meegevoeld zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou meegevoeld worden | er zou meegevoeld zijn |