mededelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van mededelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | mededelen | mede te delen | ||||||||
toekomend | zullen mededelen mede zullen delen |
te zullen mededelen mede te zullen delen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben medegedeeld | te hebben medegedeeld | ||||||||
toekomend | medegedeeld zullen hebben | medegedeeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
mededelend | medegedeeld | ev. deel mede |
mv. verouderd deelt mede |
dele mede (bijzin) mededele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | deel mede | deelt mede | deelt mede | deelt mede | deelt mede | delen mede | delen mede | delen mede | |||
verleden (o.v.t.) | deelde mede | deelde mede | deelde mede | deelde mede | deelde mede | deelden mede | deelden mede | deelden mede | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal mededelen | zult/zal mededelen | zult/zal mededelen | zult mededelen | zal mededelen | zullen mededelen | zullen mededelen | zullen mededelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou mededelen | zou mededelen | zou(dt) mededelen | zoudt mededelen | zou mededelen | zouden mededelen | zouden mededelen | zouden mededelen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | mededeel | mededeelt | mededeelt | mededeelt | mededeelt | mededelen | mededelen | mededelen | |||
verleden (o.v.t.) | mededeelde | mededeelde | mededeelde | mededeelde | mededeelde | mededeelden | mededeelden | mededeelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal mededelen mede zal delen |
zult/zal mededelen mede zult/zal delen |
zult/zal mededelen mede zult/zal delen |
zult mededelen mede zult delen |
zal mededelen mede zal delen |
zullen mededelen mede zullen delen |
zullen mededelen mede zullen delen |
zullen mededelen mede zullen delen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou mededelen mede zou delen |
zou mededelen mede zou delen |
zou(dt) mededelen mede zou(dt) delen |
zoudt mededelen mede zoudt delen |
zou mededelen mede zou delen |
zouden mededelen mede zouden delen |
zouden mededelen mede zouden delen |
zouden mededelen mede zouden delen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb medegedeeld | hebt medegedeeld | hebt/heeft medegedeeld | hebt medegedeeld | heeft medegedeeld | hebben medegedeeld | hebben medegedeeld | hebben medegedeeld | |||
verleden (v.v.t.) | had medegedeeld | had medegedeeld | had medegedeeld | hadt medegedeeld | had medegedeeld | hadden medegedeeld | hadden medegedeeld | hadden medegedeeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal medegedeeld hebben | zal/zult medegedeeld hebben | zult/zal medegedeeld hebben | zult medegedeeld hebben | zal medegedeeld hebben | zullen medegedeeld hebben | zullen medegedeeld hebben | zullen medegedeeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou medegedeeld hebben | zou medegedeeld hebben | zou/zoudt medegedeeld hebben | zoudt medegedeeld hebben | zou medegedeeld hebben | zouden medegedeeld hebben | zouden medegedeeld hebben | zouden medegedeeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm medegedeeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt medegedeeld | er is medegedeeld | |||||||||
verleden | er werd medegedeeld | er was medegedeeld | |||||||||
toekomend | er zal medegedeeld worden | er zal medegedeeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou medegedeeld worden | er zou medegedeeld zijn | |||||||||
lijdende vorm medegedeeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | medegedeeld worden | medegedeeld te worden | ||||||||
toekomend | medegedeeld zullen worden | medegedeeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | medegedeeld zijn | medegedeeld te zijn | ||||||||
toekomend | medegedeeld zullen zijn | medegedeeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word medegedeeld | wordt medegedeeld | wordt medegedeeld | wordt medegedeeld | wordt medegedeeld | worden medegedeeld | worden medegedeeld | worden medegedeeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd medegedeeld | werd medegedeeld | werd medegedeeld | werdt medegedeeld | werd medegedeeld | werden medegedeeld | werden medegedeeld | werden medegedeeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal medegedeeld worden | zult medegedeeld worden | zult medegedeeld worden | zult medegedeeld worden | zal medegedeeld worden | zullen medegedeeld worden | zullen medegedeeld worden | zullen medegedeeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou medegedeeld worden | zou medegedeeld worden | zou/zoudt medegedeeld worden | zoudt medegedeeld worden | zou medegedeeld worden | zouden medegedeeld worden | zouden medegedeeld worden | zouden medegedeeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben medegedeeld | bent medegedeeld | bent/is medegedeeld | zijt medegedeeld | is medegedeeld | zijn medegedeeld | zijn medegedeeld | zijn medegedeeld | |||
verleden (v.v.t.) | was medegedeeld | was medegedeeld | was medegedeeld | waart medegedeeld | was medegedeeld | waren medegedeeld | waren medegedeeld | waren medegedeeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal medegedeeld zijn | zult medegedeeld zijn | zult medegedeeld zijn | zult medegedeeld zijn | zal medegedeeld zijn | zullen medegedeeld zijn | zullen medegedeeld zijn | zullen medegedeeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou medegedeeld zijn | zou medegedeeld zijn | zou/zoudt medegedeeld zijn | zoudt medegedeeld zijn | zou medegedeeld zijn | zouden medegedeeld zijn | zouden medegedeeld zijn | zouden medegedeeld zijn | |||
pseudo-passieve vorm medegedeeld krijgen | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | medegedeeld krijgen | medegedeeld te krijgen | ||||||||
toekomend | medegedeeld zullen krijgen | medegedeeld te zullen krijgen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | medegedeeld gekregen hebben | medegedeeld gekregen te hebben | ||||||||
toekomend | medegedeeld gekregen zullen hebben | medegedeeld gekregen te zullen hebben | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | krijg medegedeeld | krijgt medegedeeld | krijgt medegedeeld | krijgt medegedeeld | krijgt medegedeeld | krijgen medegedeeld | krijgen medegedeeld | krijgen medegedeeld | |||
verleden (o.v.t.) | kreeg medegedeeld | kreeg medegedeeld | kreeg medegedeeld | kreegt medegedeeld | kreeg medegedeeld | kregen medegedeeld | kregen medegedeeld | kregen medegedeeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal medegedeeld krijgen | zult medegedeeld krijgen | zult medegedeeld krijgen | zult medegedeeld krijgen | zal medegedeeld krijgen | zullen medegedeeld krijgen | zullen medegedeeld krijgen | zullen medegedeeld krijgen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou medegedeeld krijgen | zou medegedeeld krijgen | zou(dt) medegedeeld krijgen | zoudt medegedeeld krijgen | zou medegedeeld krijgen | zouden medegedeeld krijgen | zouden medegedeeld krijgen | zouden medegedeeld krijgen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | heb medegedeeld gekregen | hebt medegedeeld gekregen | hebt/heeft medegedeeld gekregen | hebt medegedeeld gekregen | heeft medegedeeld gekregen | hebben medegedeeld gekregen | hebben medegedeeld gekregen | hebben medegedeeld gekregen | |||
verleden (o.v.t.) | had medegedeeld gekregen | had medegedeeld gekregen | had medegedeeld gekregen | hadt medegedeeld gekregen | had medegedeeld gekregen | hadden medegedeeld gekregen | hadden medegedeeld gekregen | hadden medegedeeld gekregen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal medegedeeld gekregen hebben | zult medegedeeld gekregen hebben | zult medegedeeld gekregen hebben | zult medegedeeld gekregen hebben | zal medegedeeld gekregen hebben | zullen medegedeeld gekregen hebben | zullen medegedeeld gekregen hebben | zullen medegedeeld gekregen hebben | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou medegedeeld gekregen hebben | zou medegedeeld gekregen hebben | zou(dt) medegedeeld gekregen hebben | zoudt medegedeeld gekregen hebben | zou medegedeeld gekregen hebben | zouden medegedeeld gekregen hebben | zouden medegedeeld gekregen hebben | zouden medegedeeld gekregen hebben |