• ma·zal
enkelvoud meervoud
naamwoord mazal mazalot
verkleinwoord

het mazalo

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) geluk
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) sterrenbeeld (dierenriem)


  • ma·zal

mazal mbezield

  1. prulschrijver; iemand die heel slechte boeken of stukjes schrijft
  2. kladderaar; een slechte schilder



  1. škrabák mbezield, škrabal mbezield
  2. patlal mbezield

mazal

  1. mannelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord mazat
  2. mannelijk enkelvoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord mazat