• maat·ge·vend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen maatgevend maatgevender maatgevendst
verbogen maatgevende maatgevendere maatgevendste
partitief maatgevends maatgevenders -

maatgevend [1]

  1. iets dat een voorbeeld is voor navolgers of kopieën
    • De conclusie is dat een spier zich niet ‘herinnert’ of hij negen maanden eerder dikker en sterker was. De Zweden hebben dat in groot detail bestudeerd. Ze namen voor en na de drie maanden durende trainingsperioden stukjes spierweefsel weg bij de proefpersonen. Uit die spierbiopten isoleerden ze enzymen die maatgevend zijn voor het aantal mitochondrieën en voor de toename van de vetstofwisseling bij duurtraining.[2] 
    • De Tweede Kamer bespreekt komende week met minister-president Rutte de begroting voor het Koninklijk Huis. Als de gang van zaken van vorig jaar bij dezelfde gelegenheid maatgevend is, zijn er weer heel veel grote woorden over heel kleine bedragen te verwachten. Het komt niet vaak voor dat de Kamer zo lang en zo gedetailleerd praat over de kosten van een hek of het bedrag dat is gemoeid met de renovatie van een jacht, zoals toen het geval was.[3] 
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 24/09/2016 door Wim Köhler
  3. NRC 21 oktober 2016
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be