Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nor·ma·tief
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘een norm stellend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1832 [1]
  • afgeleid van het Franse normatif (met het achtervoegsel -ief) [2] [3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen normatief normatiever normatiefst
verbogen normatieve normatievere normatiefste
partitief normatiefs normatievers -

Bijvoeglijk naamwoord

normatief [4]

  1. een norm bevattend of stellend
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen