logenstraffen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van logenstraffen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | logenstraffen | te logenstraffen | ||||||||
toekomend | zullen logenstraffen | te zullen logenstraffen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gelogenstraft | te hebben gelogenstraft | ||||||||
toekomend | gelogenstraft zullen hebben | gelogenstraft te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
logenstraffend | gelogenstraft | ev. logenstraf |
mv. verouderd logenstraft |
logenstraffe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | logenstraf | logenstraft | logenstraft | logenstraft | logenstraft | logenstraffen | logenstraffen | logenstraffen | |||
verleden (o.v.t.) | logenstrafte | logenstrafte | logenstrafte | logenstrafte | logenstrafte | logenstraften | logenstraften | logenstraften | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal logenstraffen | zult/zal logenstraffen | zult/zal logenstraffen | zult logenstraffen | zal logenstraffen | zullen logenstraffen | zullen logenstraffen | zullen logenstraffen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou logenstraffen | zou logenstraffen | zou(dt) logenstraffen | zoudt logenstraffen | zou logenstraffen | zouden logenstraffen | zouden logenstraffen | zouden logenstraffen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gelogenstraft | hebt gelogenstraft | hebt/heeft gelogenstraft | hebt gelogenstraft | heeft gelogenstraft | hebben gelogenstraft | hebben gelogenstraft | hebben gelogenstraft | |||
verleden (v.v.t.) | had gelogenstraft | had gelogenstraft | had gelogenstraft | hadt gelogenstraft | had gelogenstraft | hadden gelogenstraft | hadden gelogenstraft | hadden gelogenstraft | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gelogenstraft hebben | zal/zult gelogenstraft hebben | zult/zal gelogenstraft hebben | zult gelogenstraft hebben | zal gelogenstraft hebben | zullen gelogenstraft hebben | zullen gelogenstraft hebben | zullen gelogenstraft hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gelogenstraft hebben | zou gelogenstraft hebben | zou/zoudt gelogenstraft hebben | zoudt gelogenstraft hebben | zou gelogenstraft hebben | zouden gelogenstraft hebben | zouden gelogenstraft hebben | zouden gelogenstraft hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gelogenstraft worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gelogenstraft | er is gelogenstraft | |||||||||
verleden | er werd gelogenstraft | er was gelogenstraft | |||||||||
toekomend | er zal gelogenstraft worden | er zal gelogenstraft zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gelogenstraft worden | er zou gelogenstraft zijn | |||||||||
lijdende vorm gelogenstraft worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gelogenstraft worden | gelogenstraft te worden | ||||||||
toekomend | gelogenstraft zullen worden | gelogenstraft te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gelogenstraft zijn | gelogenstraft te zijn | ||||||||
toekomend | gelogenstraft zullen zijn | gelogenstraft te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gelogenstraft | wordt gelogenstraft | wordt gelogenstraft | wordt gelogenstraft | wordt gelogenstraft | worden gelogenstraft | worden gelogenstraft | worden gelogenstraft | |||
verleden (o.v.t.) | werd gelogenstraft | werd gelogenstraft | werd gelogenstraft | werdt gelogenstraft | werd gelogenstraft | werden gelogenstraft | werden gelogenstraft | werden gelogenstraft | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gelogenstraft worden | zult gelogenstraft worden | zult gelogenstraft worden | zult gelogenstraft worden | zal gelogenstraft worden | zullen gelogenstraft worden | zullen gelogenstraft worden | zullen gelogenstraft worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gelogenstraft worden | zou gelogenstraft worden | zou/zoudt gelogenstraft worden | zoudt gelogenstraft worden | zou gelogenstraft worden | zouden gelogenstraft worden | zouden gelogenstraft worden | zouden gelogenstraft worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gelogenstraft | bent gelogenstraft | bent/is gelogenstraft | zijt gelogenstraft | is gelogenstraft | zijn gelogenstraft | zijn gelogenstraft | zijn gelogenstraft | |||
verleden (v.v.t.) | was gelogenstraft | was gelogenstraft | was gelogenstraft | waart gelogenstraft | was gelogenstraft | waren gelogenstraft | waren gelogenstraft | waren gelogenstraft | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gelogenstraft zijn | zult gelogenstraft zijn | zult gelogenstraft zijn | zult gelogenstraft zijn | zal gelogenstraft zijn | zullen gelogenstraft zijn | zullen gelogenstraft zijn | zullen gelogenstraft zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gelogenstraft zijn | zou gelogenstraft zijn | zou/zoudt gelogenstraft zijn | zoudt gelogenstraft zijn | zou gelogenstraft zijn | zouden gelogenstraft zijn | zouden gelogenstraft zijn | zouden gelogenstraft zijn |