Nederlands

 
lichtrode bloem
Uitspraak
Woordafbreking
  • licht·rood
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen lichtrood lichtroder lichtroodst
verbogen lichtrode lichtrodere lichtroodste
partitief lichtroods lichtroders -

Bijvoeglijk naamwoord

lichtrood [1]

  1. rood met veel bijmenging van wit
    • 'Mijn tand viel er ineens uit.'Ik mocht naar het toilet. Veilig grondgebied. De witte wasbak kreeg een lichtrode gloed. Ik keek in de spiegel. Met mijn tong voelde ik het gat. Er lag een lange sliert, waarschijnlijk de wortel, over het tandvlees gedrapeerd. Pijn was onvermijdelijk, ik lachte het weg. Ik was de juf te slim af.[2] 
    • Met de stoelen heeft architect Hoogstad iets bijzonders bedacht. De zetels hebben diverse tinten rood. In het oorspronkelijke plan was het de bedoeling om al die tinten door elkaar in de zaal te plaatsen. Dat levert een mozaïek aan 'rode puzzelstukjes'op. Intussen is van dit plan afgezien. De stoelen lopen straks van donkerrood achterin de zaal naar lichtrood richting het podium.[3] 
Synoniemen
Hyponiemen
Anagrammen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen