letten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van letten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		letten			te letten
	toekomend		zullen letten			te zullen letten
voltooid	tegenwoordig		hebben gelet			te hebben gelet
	toekomend		gelet zullen hebben			gelet te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	lettend		gelet			ev. let	mv. verouderd let	lette
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	let	let	let	let	let	letten	letten	letten
verleden (o.v.t.)	lette	lette	lette	lette	lette	letten	letten	letten
toekomend (o.t.t.t.)	zal letten	zult/zal letten	zult/zal letten	zult letten	zal letten	zullen letten	zullen letten	zullen letten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou letten	zou letten	zou(dt) letten	zoudt letten	zou letten	zouden letten	zouden letten	zouden letten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gelet	hebt gelet	hebt/heeft gelet	hebt gelet	heeft gelet	hebben gelet	hebben gelet	hebben gelet
verleden (v.v.t.)	had gelet	had gelet	had gelet	hadt gelet	had gelet	hadden gelet	hadden gelet	hadden gelet
toekomend (v.t.t.t.)	zal gelet hebben	zal/zult gelet hebben	zult/zal gelet hebben	zult gelet hebben	zal gelet hebben	zullen gelet hebben	zullen gelet hebben	zullen gelet hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gelet hebben	zou gelet hebben	zou/zoudt gelet hebben	zoudt gelet hebben	zou gelet hebben	zouden gelet hebben	zouden gelet hebben	zouden gelet hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gelet worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gelet				er is gelet
verleden	er werd gelet				er was gelet
toekomend	er zal gelet worden				er zal gelet zijn
voorwaardelijk	er zou gelet worden				er zou gelet zijn
lijdende vorm gelet worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gelet worden			gelet te worden
	toekomend		gelet zullen worden			gelet te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gelet zijn			gelet te zijn
	toekomend		gelet zullen zijn			gelet te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word gelet	wordt gelet	wordt gelet	wordt gelet	wordt gelet	worden gelet	worden gelet	worden gelet
verleden (o.v.t.)	werd gelet	werd gelet	werd gelet	werdt gelet	werd gelet	werden gelet	werden gelet	werden gelet
toekomend (o.t.t.t.)	zal gelet worden	zult gelet worden	zult gelet worden	zult gelet worden	zal gelet worden	zullen gelet worden	zullen gelet worden	zullen gelet worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou gelet worden	zou gelet worden	zou/zoudt gelet worden	zoudt gelet worden	zou gelet worden	zouden gelet worden	zouden gelet worden	zouden gelet worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben gelet	bent gelet	bent/is gelet	zijt gelet	is gelet	zijn gelet	zijn gelet	zijn gelet
verleden (v.v.t.)	was gelet	was gelet	was gelet	waart gelet	was gelet	waren gelet	waren gelet	waren gelet
toekomend (v.t.t.t.)	zal gelet zijn	zult gelet zijn	zult gelet zijn	zult gelet zijn	zal gelet zijn	zullen gelet zijn	zullen gelet zijn	zullen gelet zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gelet zijn	zou gelet zijn	zou/zoudt gelet zijn	zoudt gelet zijn	zou gelet zijn	zouden gelet zijn	zouden gelet zijn	zouden gelet zijn