lamineren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van lamineren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | lamineren | te lamineren | ||||||||
toekomend | zullen lamineren | te zullen lamineren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gelamineerd | te hebben gelamineerd | ||||||||
toekomend | gelamineerd zullen hebben | gelamineerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
laminerend | gelamineerd | ev. lamineer |
mv. verouderd lamineert |
laminere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | lamineer | lamineert | lamineert | lamineert | lamineert | lamineren | lamineren | lamineren | |||
verleden (o.v.t.) | lamineerde | lamineerde | lamineerde | lamineerde | lamineerde | lamineerden | lamineerden | lamineerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal lamineren | zult/zal lamineren | zult/zal lamineren | zult lamineren | zal lamineren | zullen lamineren | zullen lamineren | zullen lamineren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou lamineren | zou lamineren | zou(dt) lamineren | zoudt lamineren | zou lamineren | zouden lamineren | zouden lamineren | zouden lamineren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gelamineerd | hebt gelamineerd | hebt/heeft gelamineerd | hebt gelamineerd | heeft gelamineerd | hebben gelamineerd | hebben gelamineerd | hebben gelamineerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gelamineerd | had gelamineerd | had gelamineerd | hadt gelamineerd | had gelamineerd | hadden gelamineerd | hadden gelamineerd | hadden gelamineerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gelamineerd hebben | zal/zult gelamineerd hebben | zult/zal gelamineerd hebben | zult gelamineerd hebben | zal gelamineerd hebben | zullen gelamineerd hebben | zullen gelamineerd hebben | zullen gelamineerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gelamineerd hebben | zou gelamineerd hebben | zou/zoudt gelamineerd hebben | zoudt gelamineerd hebben | zou gelamineerd hebben | zouden gelamineerd hebben | zouden gelamineerd hebben | zouden gelamineerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gelamineerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gelamineerd | er is gelamineerd | |||||||||
verleden | er werd gelamineerd | er was gelamineerd | |||||||||
toekomend | er zal gelamineerd worden | er zal gelamineerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gelamineerd worden | er zou gelamineerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gelamineerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gelamineerd worden | gelamineerd te worden | ||||||||
toekomend | gelamineerd zullen worden | gelamineerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gelamineerd zijn | gelamineerd te zijn | ||||||||
toekomend | gelamineerd zullen zijn | gelamineerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gelamineerd | wordt gelamineerd | wordt gelamineerd | wordt gelamineerd | wordt gelamineerd | worden gelamineerd | worden gelamineerd | worden gelamineerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gelamineerd | werd gelamineerd | werd gelamineerd | werdt gelamineerd | werd gelamineerd | werden gelamineerd | werden gelamineerd | werden gelamineerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gelamineerd worden | zult gelamineerd worden | zult gelamineerd worden | zult gelamineerd worden | zal gelamineerd worden | zullen gelamineerd worden | zullen gelamineerd worden | zullen gelamineerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gelamineerd worden | zou gelamineerd worden | zou/zoudt gelamineerd worden | zoudt gelamineerd worden | zou gelamineerd worden | zouden gelamineerd worden | zouden gelamineerd worden | zouden gelamineerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gelamineerd | bent gelamineerd | bent/is gelamineerd | zijt gelamineerd | is gelamineerd | zijn gelamineerd | zijn gelamineerd | zijn gelamineerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gelamineerd | was gelamineerd | was gelamineerd | waart gelamineerd | was gelamineerd | waren gelamineerd | waren gelamineerd | waren gelamineerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gelamineerd zijn | zult gelamineerd zijn | zult gelamineerd zijn | zult gelamineerd zijn | zal gelamineerd zijn | zullen gelamineerd zijn | zullen gelamineerd zijn | zullen gelamineerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gelamineerd zijn | zou gelamineerd zijn | zou/zoudt gelamineerd zijn | zoudt gelamineerd zijn | zou gelamineerd zijn | zouden gelamineerd zijn | zouden gelamineerd zijn | zouden gelamineerd zijn |