• laai·en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
laaien
laaide
gelaaid
zwak -d volledig

laaien

  1. absoluut heftig en hoorbaar branden
    • Er laaide een grote brand in het gebouw ernaast. 
  2. absoluut (figuurlijk) van woede heftig tekeergaan
    • Laaiend van woede sloeg hij de inboedel kort en klein. 
  • [2] laaiend van woede
    erg kwaad, razend
  • [2] laaiend van enthousiasme
    erg opgetogen

de laaienmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord laai
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord laaie
90 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[3]