laaien
- laai·en
- ww: van Middelnederlands laeyen, op te vatten als afgeleid van laai zn met het achtervoegsel -en [1] [2]
- zn: laai zn of laaie zn met de uitgang -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
laaien |
laaide |
gelaaid |
zwak -d | volledig |
laaien
- absoluut heftig en hoorbaar branden
- Er laaide een grote brand in het gebouw ernaast.
- absoluut (figuurlijk) van woede heftig tekeergaan
- Laaiend van woede sloeg hij de inboedel kort en klein.
- [2] laaiend van woedeerg kwaad, razend
- [2] laaiend van enthousiasmeerg opgetogen
de laaien mv
- Het woord laaien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "laaien" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ laaien op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be