laai
- laai
- van Middelnederlands laeye [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | laai | laaien |
verkleinwoord | - | - |
- (verouderd) vlam, felle flakkering
- Soms wordt "laai" gebruikt als fonetische weergave van de la zn of lade zn "schuifbak in een meubel" in de Hollandse volkstaal.
- ∗ In vertrouwen zeidie dat ze een brief van de freule in de laai van d'r laaitafel hadden gevonden en, zeidie: dat dee de deur dicht.[4]
- laaie (uitspraakvariant)
- flakkering
- vlam
stellend | |
---|---|
onverbogen | laai |
verbogen | laaie |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
laai
- fel brandend
- ▸ Bij het openen der deuren ziet men een weerschijn van een laai vuur, dat allengs sterker wordt.[5]
vervoeging van |
---|
laaien |
laai
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van laaien
- Ik laai.
- gebiedende wijs van laaien
- Laai!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van laaien
- Laai je?
- Het woord laai staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "laai" herkend door:
35 % | van de Nederlanders; |
42 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ laai (vlam) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Virginie Loveling“Bina.” (1915), Valkhoff, Amersfoort, p. 251/252 op nrc.nl
- ↑ Weblink bron J.J. Cremer“Romantische werken. Deel VI.” (1879), D. Noothoven van Goor, Leiden, p. 285
- ↑ Weblink bron E.J. Potgieter (ed. Johan Carl Zimmerman)Noorweegsche letterkunde.
Björnsterne Björnson. (1870) in: De werken. Deel 18. Studiën en schetsen. Deel 3., 3de druk (1898), H.D. Tjeenk Willink, Haarlem, p. 495
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be