opvlammen
- op·vlam·men
- samenstelling van op bw en vlammen ww
opvlammen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opvlammen |
vlamde op |
opgevlamd |
zwak -d | volledig |
- van een vuur dat bijna gedoofd is: weer gaan branden
- De brandweer is donderdag nog altijd bezig met nablussen in Poeldijk, waar zondagavond een pand met vier bedrijven in de as werd gelegd. Een woordvoerder bevestigt een bericht daarover van Omroep West. „Het is niet vreemd dat er na zo’n grote brand nog dingen nasmeulen of weer opvlammen, zeker als de brandweer bezig is troep weg te halen. Er liggen nog veel restanten uit de afgebrande bedrijven.” [2]
- (figuurlijk) actiever worden van iets dat al aanwezig was
- Een nieuwe tekenbeet lijkt de allergie weer te doen opvlammen. Maar een echte kant-en-klare remedie is er helaas nog niet.’’ [3]
- [1] oplaaien,
2. weer actief worden
- Het woord opvlammen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opvlammen" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad 08-05-2014 Nablussen Poeldijk nog steeds bezig
- ↑ Tubantia Renske Baars 01-07-17 Ook Nederlandse teek veroorzaakt levensbedreigende vleesallergie
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be