• vlam·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vlammen
vlamde
gevlamd
zwak -d volledig

vlammen

  1. met heldere vlammen branden
  2. (informeel) snel rijden

de vlammenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord vlam
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]