kwijtspelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van kwijtspelen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kwijtspelen | kwijt te spelen | ||||||
toekomend | zullen kwijtspelen kwijt zullen spelen |
te zullen kwijtspelen kwijt te zullen spelen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn kwijtgespeeld | te zijn kwijtgespeeld | ||||||
toekomend | kwijtgespeeld zullen zijn | kwijtgespeeld te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
kwijtspelend | kwijtgespeeld | ev. speel kwijt |
mv. verouderd speelt kwijt |
spele kwijt (bijzin) kwijtspele | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | speel kwijt | speelt kwijt | speelt kwijt | speelt kwijt | speelt kwijt | spelen kwijt | spelen kwijt | spelen kwijt | |
verleden (o.v.t.) | speelde kwijt | speelde kwijt | speelde kwijt | speelde kwijt | speelde kwijt | speelden kwijt | speelden kwijt | speelden kwijt | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal kwijtspelen | zult/zal kwijtspelen | zult/zal kwijtspelen | zult kwijtspelen | zal kwijtspelen | zullen kwijtspelen | zullen kwijtspelen | zullen kwijtspelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kwijtspelen | zou kwijtspelen | zou(dt) kwijtspelen | zoudt kwijtspelen | zou kwijtspelen | zouden kwijtspelen | zouden kwijtspelen | zouden kwijtspelen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | kwijtspeel | kwijtspeelt | kwijtspeelt | kwijtspeelt | kwijtspeelt | kwijtspelen | kwijtspelen | kwijtspelen | |
verleden (o.v.t.) | kwijtspeelde | kwijtspeelde | kwijtspeelde | kwijtspeelde | kwijtspeelde | kwijtspeelden | kwijtspeelden | kwijtspeelden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal kwijtspelen kwijt zal spelen |
zult/zal kwijtspelen kwijt zult/zal spelen |
zult/zal kwijtspelen kwijt zult/zal spelen |
zult kwijtspelen kwijt zult spelen |
zal kwijtspelen kwijt zal spelen |
zullen kwijtspelen kwijt zullen spelen |
zullen kwijtspelen kwijt zullen spelen |
zullen kwijtspelen kwijt zullen spelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kwijtspelen kwijt zou spelen |
zou kwijtspelen kwijt zou spelen |
zou(dt) kwijtspelen kwijt zou(dt) spelen |
zoudt kwijtspelen kwijt zoudt spelen |
zou kwijtspelen kwijt zou spelen |
zouden kwijtspelen kwijt zouden spelen |
zouden kwijtspelen kwijt zouden spelen |
zouden kwijtspelen kwijt zouden spelen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben kwijtgespeeld | bent kwijtgespeeld | bent/is kwijtgespeeld | zijt kwijtgespeeld | is kwijtgespeeld | zijn kwijtgespeeld | zijn kwijtgespeeld | zijn kwijtgespeeld | |
verleden (v.v.t.) | was kwijtgespeeld | was kwijtgespeeld | was kwijtgespeeld | waart kwijtgespeeld | was kwijtgespeeld | waren kwijtgespeeld | waren kwijtgespeeld | waren kwijtgespeeld | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal kwijtgespeeld zijn | zal/zult kwijtgespeeld zijn | zult/zal kwijtgespeeld zijn | zult kwijtgespeeld zijn | zal kwijtgespeeld zijn | zullen kwijtgespeeld zijn | zullen kwijtgespeeld zijn | zullen kwijtgespeeld zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou kwijtgespeeld zijn | zou kwijtgespeeld zijn | zou/zoudt kwijtgespeeld zijn | zoudt kwijtgespeeld zijn | zou kwijtgespeeld zijn | zouden kwijtgespeeld zijn | zouden kwijtgespeeld zijn | zouden kwijtgespeeld zijn |