• kwi·bus
  • In de betekenis van ‘dwaas’ voor het eerst aangetroffen in 1662 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kwibus kwibussen
verkleinwoord kwibusje kwibusjes

de kwibusm [3]

  1. (persoon) een vreemde, raar, zonderling iemand (meestal een man)
    • Schuurman zegt nooit PVV te hebben gestemd, en dat ook nooit te zullen doen. "Ik vind hem een rare kwibus. Ik geloof hem ook niet: toen hij achter ons in de Kamer zat, nog voor de VVD, zat hij ons altijd vuil aan te kijken. Hij heeft nooit laten blijken dat hij ook maar iets met ons had. Maar later heeft hij zo'n beetje alle standpunten van de CD overgenomen."[4] 
  2. een dom, onnozel iemand
    • Een vergelijkbaar geval is kwibus, dat al in de late Middeleeuwen in de studententaal is ontstaan. Kwibus is waarschijnlijk een verkorting van het pseudo-Latijnse quoquibus (‘onwetende’), een woord dat het gebrabbel nabootst van iemand die het Latijn niet goed beheerst.[5]  
97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]