• dom·kop
enkelvoud meervoud
naamwoord domkop domkoppen
verkleinwoord domkopje domkopjes

de domkopm

  1. iemand die niet erg slim is
    • Die domkop heeft de verkeerde brandstof getankt. 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1.   Weblink bron
    Carolus Tuinman
    “De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der vaderlandsche moedertaal”, Deel I (1726), Michiel Schryver, Middelburg, p. 329 op dbnl.org  
  2.   Weblink bron Dummkopf in: Deutsches Wörterbuch von Jacob Grimm und Wilhelm Grimm, digitalisierte Fassung im Wörterbuchnetz des Trier Center for Digital Humanities, Version 01/21 op https://www.woerterbuchnetz.de/DWB/
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be