kwantificeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van kwantificeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kwantificeren | te kwantificeren | ||||||||
toekomend | zullen kwantificeren | te zullen kwantificeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gekwantificeerd | te hebben gekwantificeerd | ||||||||
toekomend | gekwantificeerd zullen hebben | gekwantificeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
kwantificerend | gekwantificeerd | ev. kwantificeer |
mv. verouderd kwantificeert |
kwantificere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | kwantificeer | kwantificeert | kwantificeert | kwantificeert | kwantificeert | kwantificeren | kwantificeren | kwantificeren | |||
verleden (o.v.t.) | kwantificeerde | kwantificeerde | kwantificeerde | kwantificeerde | kwantificeerde | kwantificeerden | kwantificeerden | kwantificeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kwantificeren | zult/zal kwantificeren | zult/zal kwantificeren | zult kwantificeren | zal kwantificeren | zullen kwantificeren | zullen kwantificeren | zullen kwantificeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kwantificeren | zou kwantificeren | zou(dt) kwantificeren | zoudt kwantificeren | zou kwantificeren | zouden kwantificeren | zouden kwantificeren | zouden kwantificeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gekwantificeerd | hebt gekwantificeerd | hebt/heeft gekwantificeerd | hebt gekwantificeerd | heeft gekwantificeerd | hebben gekwantificeerd | hebben gekwantificeerd | hebben gekwantificeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gekwantificeerd | had gekwantificeerd | had gekwantificeerd | hadt gekwantificeerd | had gekwantificeerd | hadden gekwantificeerd | hadden gekwantificeerd | hadden gekwantificeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekwantificeerd hebben | zal/zult gekwantificeerd hebben | zult/zal gekwantificeerd hebben | zult gekwantificeerd hebben | zal gekwantificeerd hebben | zullen gekwantificeerd hebben | zullen gekwantificeerd hebben | zullen gekwantificeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekwantificeerd hebben | zou gekwantificeerd hebben | zou/zoudt gekwantificeerd hebben | zoudt gekwantificeerd hebben | zou gekwantificeerd hebben | zouden gekwantificeerd hebben | zouden gekwantificeerd hebben | zouden gekwantificeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gekwantificeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gekwantificeerd | er is gekwantificeerd | |||||||||
verleden | er werd gekwantificeerd | er was gekwantificeerd | |||||||||
toekomend | er zal gekwantificeerd worden | er zal gekwantificeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gekwantificeerd worden | er zou gekwantificeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gekwantificeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gekwantificeerd worden | gekwantificeerd te worden | ||||||||
toekomend | gekwantificeerd zullen worden | gekwantificeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gekwantificeerd zijn | gekwantificeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gekwantificeerd zullen zijn | gekwantificeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gekwantificeerd | wordt gekwantificeerd | wordt gekwantificeerd | wordt gekwantificeerd | wordt gekwantificeerd | worden gekwantificeerd | worden gekwantificeerd | worden gekwantificeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gekwantificeerd | werd gekwantificeerd | werd gekwantificeerd | werdt gekwantificeerd | werd gekwantificeerd | werden gekwantificeerd | werden gekwantificeerd | werden gekwantificeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gekwantificeerd worden | zult gekwantificeerd worden | zult gekwantificeerd worden | zult gekwantificeerd worden | zal gekwantificeerd worden | zullen gekwantificeerd worden | zullen gekwantificeerd worden | zullen gekwantificeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gekwantificeerd worden | zou gekwantificeerd worden | zou/zoudt gekwantificeerd worden | zoudt gekwantificeerd worden | zou gekwantificeerd worden | zouden gekwantificeerd worden | zouden gekwantificeerd worden | zouden gekwantificeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gekwantificeerd | bent gekwantificeerd | bent/is gekwantificeerd | zijt gekwantificeerd | is gekwantificeerd | zijn gekwantificeerd | zijn gekwantificeerd | zijn gekwantificeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gekwantificeerd | was gekwantificeerd | was gekwantificeerd | waart gekwantificeerd | was gekwantificeerd | waren gekwantificeerd | waren gekwantificeerd | waren gekwantificeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekwantificeerd zijn | zult gekwantificeerd zijn | zult gekwantificeerd zijn | zult gekwantificeerd zijn | zal gekwantificeerd zijn | zullen gekwantificeerd zijn | zullen gekwantificeerd zijn | zullen gekwantificeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekwantificeerd zijn | zou gekwantificeerd zijn | zou/zoudt gekwantificeerd zijn | zoudt gekwantificeerd zijn | zou gekwantificeerd zijn | zouden gekwantificeerd zijn | zouden gekwantificeerd zijn | zouden gekwantificeerd zijn |