Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kwan·ti·fi·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘hoeveelheid aangeven’ voor het eerst aangetroffen in 1976 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kwantificeren
kwantificeerde
gekwantificeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

kwantificeren [3]

  1. overgankelijk in hoeveelheden, in een getal uitdrukken
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen