• kwan·ti·se·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kwantiseren
kwantiseerde
gekwantiseerd
zwak -d volledig

kwantiseren

  1. in hoeveelheden, in een getal uitdrukken, kwantificeren, mogelijk met de impliciete bijbetekenis dat dit met een beperkte nauwkeurigheid (aantal bits, kwanta) gebeurt