• ko·sí
  • Afgeleid van het zelfstandige naamwoord kos met het achtervoegsel

kosí

  1. (dierkunde) merel-; met betrekking tot merels


  • kosí samice vmerelvrouwtje

kosí

  1. nominatief bezield mannelijk meervoud van kosý
  2. vocatief bezield mannelijk meervoud van kosý

kosí

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord kosit
  2. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord kosit