kontrola v

  1. controle; een actie of activiteit waarvan het doel het vaststellen van de status of functionaliteit van een bepaalde entiteit
  2. toezicht, inspectie, controleorgaan; een persoon of groep personen, die de controle [1] uitvoert
  1. kontrolowanie o


kontrola v

  1. controle; een actie of activiteit waarvan het doel het vaststellen van de status of functionaliteit van een bepaalde entiteit
  2. toezicht, inspectie, controleorgaan; een persoon of groep personen, die de controle [1] uitvoert
  3. controle; beheersing, overheersing


  • kon·t·ro·la

kontrola v

  1. controle; een actie of activiteit waarvan het doel het vaststellen van de status of functionaliteit van een bepaalde entiteit
    «Následná kontrola nenalezla nic podezřelého.»
    De navolgende controle heeft niets verdachts gevonden.
  2. toezicht, inspectie, controleorgaan; een persoon of groep personen, die de controle [1] uitvoert
    «Včera přišla kontrola
    Gisteren is de inspectie langsgekomen.
  3. controle; beheersing, overheersing
    «Mají krizovou situaci pod kontrolou
    Zij hebben de crisissituatie onder controle.
  1. prověření o, kontrolování o, zkontrolování o, monitorování o, zkoušení o, prověrka v, zkouška v, revize v, dohled monbezield, dozor monbezield, přezkoumávání o, audit monbezield
  2. kontrolor mbezield, revizor mbezield
  3. ovládání o, vedení o, řízení o, dozor monbezield, nadvláda v, vliv monbezield
  • účetní kontrola v
  • vykonávat kontrolu – een controle uitvoeren
  • zrušovat / zrušit kontrolu – de controle annuleren
  • ztrácat / ztratit kontrolu – de controle verliezen