knut
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- knut
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knut | knutten |
verkleinwoord | knutje | knutjes |
Zelfstandig naamwoord
- (tweevleugeligen) Ceratopogonidae een klein stekend mugje uit de familie Ceratopogonidae van muggen uit de orde tweevleugeligen (Diptera). Ze worden ook knaasjes, knijten (Vlaanderen), knozels (Zuid-Nederland), mietsen (Noord-Nederland), mampieren (Suriname) of meurzen (Nieuwkoop) genoemd, en soms ook zandvliegjes, een benaming die in vaktaal op soorten uit de familie motmuggen of Psychodidae slaat. Wereldwijd komen er 5989 beschreven soorten voor
- Er is nu vastgesteld dat knutjes overdragers van de veeziekte blauwtong zijn.
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord knut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knut" herkend door:
44 % | van de Nederlanders; |
45 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.