kneuter
- kneu·ter
- zn: [1] naamwoord van handeling kneuteren ww "kwetteren" [1] [2]
- zn: [2] naamwoord van handeling kneuteren ww "brommen" of kneuten ww "mopperen" [3] [4]
- zn: [3] naamwoord van handeling kneuten ww "kreukelen" [5]
- ww: kneuteren ww zonder de uitgang -en
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kneuter | kneuters |
verkleinwoord | kneutertje | kneutertjes |
de kneuter m
- (zangvogels) bepaald soort vinkachtige, Carduelis cannabina
- kind dat laat merken dat het ontevreden is
- plaats waar iets is gevouwen of gevouwen is geweest
- [1] kneu
- [2] mopperkont
- [3] kreuk
1. zie: kneu
vervoeging van |
---|
kneuteren |
kneuter
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kneuteren
- Ik kneuter.
- gebiedende wijs van kneuteren
- Kneuter!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kneuteren
- Kneuter je?
- Het woord kneuter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kneuter" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ kneuter op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be