kreuk
- kreuk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kreuk | kreuken |
verkleinwoord | - | - |
vervoeging van |
---|
kreuken |
kreuk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kreuken
- Ik kreuk.
- gebiedende wijs van kreuken
- Kreuk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kreuken
- Kreuk je?
- Het woord kreuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kreuk" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ kreuk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be