kreukel
- kreu·kel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kreukel | kreukels |
verkleinwoord | kreukeltje | kreukeltjes |
- ongewenste vouw
- Er zaten veel kreukels in haar kleding want ze had geen tijd gehad ze glad te strijken.
- in de kreukels: helemaal kapot
- Die auto ligt helemaal in de kreukels na het ongeval.
- alikruik
vervoeging van |
---|
kreukelen |
kreukel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kreukelen
- Ik kreukel.
- gebiedende wijs van kreukelen
- Kreukel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kreukelen
- Kreukel je?
- Het woord kreukel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kreukel" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be