Alikruik
  • ali·kruik
  • Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘slak’ voor het eerst aangetroffen in 1634 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord alikruik alikruiken
verkleinwoord alikruikje alikruikjes

de alikruikv / m

  1. eetbare zeeslak Littorina littorea
    • We hebben alikruiken gegeten. 
62 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[3]