kletserig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- klet·se·rig
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van kletsen met het achtervoegsel -erig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | kletserig | kletseriger | kletserigst |
verbogen | kletserige | kletserigere | kletserigste |
partitief | kletserigs | kletserigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
kletserig [1]
- de neiging hebbend om te keuvelen
- Henk: „Ik ben niet zo kletserig. De hele dag dat geklets aan je kop.” [2]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen
1. de neiging hebbend om te keuvelen
Gangbaarheid
- Het woord kletserig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kletserig" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Margriet Oostveen 12 september 2013 De Aladna’s
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be