Een kleermaker aan het werk in 1981
  • kleer·ma·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord kleermaker kleermakers
verkleinwoord kleermakertje kleermakertjes

de kleermakerm

  1. (beroep) iemand wiens beroep bestaat uit het maken van kleding
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]