• kla·ret
enkelvoud meervoud
naamwoord klaret klaretten
verkleinwoord

de klaretm

  1. (muziek) (verouderd) helder klinkende trompet
     Gamba en piston, klaret en kornet, hakkebord en hommel, bombardon en tamtam, kakkebus en snorrebot: de namen alleen al klinken als muziek, maar ik zou niet weten met welk lichaamsdeel en/of hulpstuk ze bespeeld moeten worden.[2]
  2. (drinken) heldere wijn
     Haal mij een kanneken klaret, oude, en tevens roemers, gij moogt met mij klinken!’ hernam Freêrijk.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Guus Middag
    Woordenboek van de poëzie : Cimbel in: Onze Taal., jrg. 69 nr. 4 (april 2000), Genootschap Onze Taal, Den Haag, p. 110
  3.   Weblink bron
    H.J. Schimmel
    “Romantische werken. Deel 1 : De eerste dag eens nieuwen levens.” (ca. 1870), E. en M. Cohen, Arnhem / Nijmegen, p. 279


  • kla·ret

klaret

  1. voltooid deelwoord van klare