Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kla·ter
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
klateren

klater

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klateren
    • Ik klater. 
  2. gebiedende wijs van klateren
    • Klater! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klateren
    • Klater je? 
Afgeleide begrippen
Anagrammen

Gangbaarheid

Verwijzingen