(klemtoonhomogram)

  • kar·tel
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord kartel kartels
verkleinwoord karteltje karteltjes
vervoeging van
kartelen

[A] kártel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kartelen
    • Ik kartel. 
  2. gebiedende wijs van kartelen
    • Kartel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kartelen
    • Kartel je? 
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord kartel kartels
verkleinwoord kartelletje kartelletjes
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[5]