bazuin
- ba·zuin
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘blaasinstrument’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bazuin | bazuinen |
verkleinwoord | bazuintje | bazuintjes |
- (muziekinstrument) een instrument uit de koperblazersfamilie bestaande uit een ongebogen, lange metalen (koperen) buis, breed uitlopend aan het einde, waarop alleen boventonen voortgebracht kunnen worden.
vervoeging van |
---|
bazuinen |
bazuin
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bazuinen
- Ik bazuin.
- gebiedende wijs van bazuinen
- Bazuin!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bazuinen
- Bazuin je?
- Het woord bazuin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bazuin" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bazuin" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bazuin op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be