klagelijk
- kla·ge·lijk
- Naamwoord van handeling van klagen met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | klagelijk | klagelijker | klagelijkst |
verbogen | klagelijke | klagelijkere | klagelijkste |
partitief | klagelijks | klagelijkers | - |
klagelijk [1]
- op een manier die uiting geeft aan je verdriet en droevenis
- „En weet u wat een huiler is?” De verkoper twijfelde. Hij vond het vermoedelijk, net als ik, een mooi woord en het zal hem vaag bekend zijn voorgekomen, maar toch moest hij het antwoord schuldig blijven. „Een huiler is een jonge ZEEHOND die zijn moeder is kwijtgeraakt”, zei de klant. „Hij maakt een klagelijk geluid.”[2]
- jammerend, jeremiërend, klaaglijk, klagend, lamenterend, weeklagend, deerlijk, bedroevend, beklagenswaardig, deerniswekkend, jammerlijk
- Het woord klagelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klagelijk" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be