• kla·ge·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen klagelijk klagelijker klagelijkst
verbogen klagelijke klagelijkere klagelijkste
partitief klagelijks klagelijkers -

klagelijk [1]

  1. op een manier die uiting geeft aan je verdriet en droevenis
    • „En weet u wat een huiler is?” De verkoper twijfelde. Hij vond het vermoedelijk, net als ik, een mooi woord en het zal hem vaag bekend zijn voorgekomen, maar toch moest hij het antwoord schuldig blijven. „Een huiler is een jonge ZEEHOND die zijn moeder is kwijtgeraakt”, zei de klant. „Hij maakt een klagelijk geluid.”[2] 
84 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[3]