• kin·der·gek
enkelvoud meervoud
naamwoord kindergek kindergekken
verkleinwoord kindergekje kindergekjes

de kindergekm

  1. iemand die heel veel van kinderen houdt
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kindergek kindergekker kindergekst
verbogen kindergekke kindergekkere kindergekste
partitief kindergeks kindergekkers -

kindergek

  1. heel erg gesteld zijn op jeugdige, nog opgroeiende mensen
    • Maar het geven van dergelijke oorvijgen is in het kindergekke Argentinië zeker voor een vreemde niet ongevaarlijk. En dus, als dochterlief vraagt of Jimena alsjeblieft nog één keer een dagje mag logeren, serveren we de enige maaltijd die Argentijnse kinderen doorgaans zonder al te veel mopperen wegkauwen: milanesas (schnitzels) met patat. Maar groot is de verbazing als het meisje na een half uurtje toch slechts een fractie van haar bordje heeft leeggegeten. Ze kan het ook niet helpen. "Het is het verkeerde merk frieten", legt ze uit. [2] 
93 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]