- Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘boom, bast daarvan’ voor het eerst aangetroffen in 1722 [1]
- m van Spaans quina [2] [3]
- v / m uit Hebreeuws [4]
- Leenwoord uit het Tok Pisin, in de betekenis van ‘munteenheid van Papoea-Nieuw-Guinea’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1975 [1] [2]
de kina m [5] [6]
- (bloemplanten) een geslacht Cinchona van ongeveer 38 soorten planten uit de familie Rubiaceae , uit het tropische Andesbos in westelijk Zuid-Amerika. Het zijn planten met een medicinale toepassing, bekend als bron voor de organische stof kinine en andere grondstoffen
- (plantkunde) bast van zo'n boom (kinabast), grondstof voor kinine
- (financieel) (eigenlijk Papoease kina), munteenheid van Papoea-Nieuw-Guinea
- kina-extract, kina-achtig, kinabast, kinabitter, kinaboom, kinacultuur, kinadrank, kinadruppel, kinahandel, kinamarkt, kinaonderneming, kinaoogst, kinaplant, kinaplantage, kinapoeder, kinatinctuur, kinaveiling, kinawijn
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als vrouwelijk zelfstandig naamwoord.
de kina v / m
- (Jiddisch-Hebreeuws) klaaggedicht, treurzang
18 % |
van de Nederlanders;
|
29 % |
van de Vlamingen.[7]
|