kerkklok
- Geluid: kerkklok (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkɛrəˌklɔk / (2 of 3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈkɛr.klɔk/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈkɛr.klɔk/
- kerk·klok
- samenstelling van kerk en klok
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kerkklok | kerkklokken |
verkleinwoord | kerkklokje | kerkklokjes |
- (religie) een bel in de toren van een kerk
- Je kan de kerkklok zelfs hier helemaal horen.
- ▸ Op zondagochtend fietste ik richting onbekende kerkklokken om te zien of de gemeente en de sfeer daar iets voor mij was.[1]
1. een bel in de toren van een kerk
- Het woord kerkklok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kerkklok" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be